van Sjef Goertz
Hij is vaste vrijwilliger van het team dat in november persoonlijk de uitnodigingen voor het ophalen van de hulpgoederen bij de families thuisbezorgt. In die hoedanigheid wordt Sjef Goërtz keer op keer geconfronteerd met het echte Roemenië. Hij vertoeft meer dan twee weken tussen de families. Een goede manier om eens even achter de façades te kijken. Met zijn heel eigen humoristische kijk op het leven in Roemenië, weet hij daar erg smakelijk over te vertellen.
Antibiotica-consumptie
Na één onschuldig nachtvorstje had ik al meteen een natte, bovenin, half verstopte neus! Voorvoelde dat deze nasale handicap die dag superirritant zou gaan uitpakken, als ik de hele dag door “jo napot” - hoort u het al? - moest gaan zeggen.
Door de droge vrieslucht begon ook een aantal pijnlijke huidkloofjes op beide duimen dieper en breder te worden. Zat ik eveneens niet om verlegen, nu dagelijks talloze enveloppen opengescheurd moesten worden. Ik vreesde ook nog eens last te gaan krijgen van drukplekken op mijn hielen. Helemaal mijn eigen schuld en dikke bult, overigens. Had ik mijn nieuwe wandelschoenen maar bijtijds moeten inlopen. Kortom, ik werd die ochtend besprongen door een hoop ellende! Had dus dringend behoefte aan neusspray én uierzalf én maandverband. Al met al genoeg redenen om even naar Apotheek Kakucs te gaan, naast de Unitariërs-kerk in de Strada Ghera. Voor de neusspray en de uierzalf tenminste. Misschien ook voor het maandverband, maar ik vreesde dat ze me niet zouden kunnen helpen.
Ik liet me bij binnenkomst omarmen door uitbundige Roemeense hitte. Beschenen door neonlampen van het type steriel-wit, en – niet veel langer dan ’n seconde, helaas - rood lippig glimlachend, door een in klinisch-wit geklede dame van minder dan middelbare leeftijd, die vanachter de toonbank een heer van duidelijk hoger dan middelbare leeftijd behulpzaam was. Meneer was de enigste klant op dat moment. Gelukkig maar, dacht ik. Ik zou snel aan de beurt zijn. De beste man was bezig voorzien te worden van ’n imposante hoeveelheid medicijnen, in totaal een stuk of tien, potjes, flesjes, buisjes, tubes, doosjes en strips.
De blijmoedigheid waarmee hij elk medicament in ontvangst nam en fluks in z‘n plastic Penny-draagtas liet neerdalen, deed vermoeden dat wat hem betreft het aantal niet groot genoeg kon zijn. Deze man was zichtbaar behept met een aan hondsdolheid grenzend vertrouwen in de medische stand.
Ik neem het hier in Sovata best vaak niet zo nauw met de grens tussen empathische interesse en ordinaire nieuwsgierigheid, maar vermijd in dit geval toch om de man te vragen wat hem allemaal scheelde. Zou extra tijd vergen en extra tijd wilde ik deze ochtend nu even niet verkwisten. Bovendien, misschien had hij alleen maar oorpijn en was de variëteit aan medicijnen noodzakelijk om de bijwerkingen van het ene middel door weer andere te laten opheffen. Een soort olleke bolleke reubisolleke-, shot-gun-, breed-spectrum-oplossing! Zou zo maar kunnen. Toch? Terwijl meneer blij-van-zin zijn goedgevulde plastic zak van de toonbank schoof en afrekende, kwamen na elkaar nóg twee klanten binnen: twee oudere dametjes, verzekeringskaartje in de ene, doktersrecept in de andere hand. Plastic tasjes aan de arm. Ik gebaarde vriendelijk knikkend dat beiden wat mij betreft vóór mochten gaan. Ik wilde per slot van rekening nog even in m’n woordenboekje nakijken wat “neusspray” en “uierzalf” in ’t Hongaars ook al weer was. Bovendien wilde ik en passant – enkel belangstellend - ook nog even kijken welke soorten maandverband ze in hun assortiment hadden. Ik hoefde immers voor mijn ongemak niet per se iets met vleugeltjes of ultra sensitive. De plakstrip moest goed hechten. Dát was het belangrijkste. (Ik had al eens eerder, in de tijd dat ik de Zwitserse en Franse Alpen nog gebruikte om er in te klimmen, in een brief aan Johnson en Johnson m’n klacht geuit: “Mijne heren, Het was teleurstellend te moeten ervaren dat uw maandverband in het geheel niet aan mijn verwachtingen voldeed. Ik vond het namelijk al na twee uur terug in de punt van mijn schoen!”.) Wilt u weten hoe Johnson en Johnson hierop gereageerd heeft? In ’t geheel niet dus!
Mijn geïnteresseerde schouw van het verbandschap leerde me dat ze alle maten en soorten in voorraad hadden, alles in grootverpakking en naar mijn idee stevig aan de prijs.
Het oude mannetje was nog niet vertrokken of de apothekersassistente kon weer vol aan de bak. Al gauw werd me duidelijk dat mijn galante onzelfzuchtigheid tegenover beide dametjes mijn dagplanning de das ging omdoen. Want wederom werden bedenkelijke, wenkbrauwfronsende hoeveelheden medicamenten aangesleept.
Mevrouw 1 bezag zorgelijk hoe haar stapeltje groeide: misschien werden het er overduidelijk méér dan de huisarts haar de vorige keer had voorgeschreven.
Enfin. Na mevrouw 1 werd mevrouw 2 voorzien en toen ook zij na zo’n twintig minuten met haar goedgevulde plastic zakje naar de uitgang schuifelde, was ik eindelijk aan de beurt.
Ik had geen verzekeringskaartje en geen doktersrecept, dus speciale protocollen met lakzegels en stempels waren niet nodig. Ik had bovendien de juiste Hongaarse én Roemeense woorden weten te vinden voor hetgeen ik op mijn verlanglijstje had gezet.
Dat zou dus lekker gaan opschieten. Neusspray en uierzalf lagen dan ook in een mum van tijd voor me op de toonbank en werden op de kassa aangeslagen.
Maar toen! Het werd ronduit vermakelijk toen ze uit zichzelf over “maandverband” begon.
Ze had me natuurlijk geïnteresseerd zien staan neuzen bij het desbetreffende schap.
Egészségügyi betétek? Servetele sanitare? Tampone?, wees ze vragenderwijs.
Wat wenste mijn “domna” (vrouw), mijn “feleség” (echtgenote)? Groot? Medium?
Toen ik grinnikend “nee” schudde en naar mijzelf, naar mijn hielen en naar mijn schoenen wees, bespeurde ik in eerste termijn lichte verwarring. En toen zij in tweede termijn beminnelijk haar vragen had herhaald en ik mijn pantomime, de opmaat naar opperste vertwijfeling. Hier gingen we zó niet op tijd uitkomen, schatte ik in.
Ik schakelde daarom over op noodplan-B, vroeg om potlood en papier en maakte haar aan de hand van een tekeningetje duidelijk dat ik in geval van een drukplek op m’n hiel een dubbelgevouwen maandverband op de binnenzool ter plaatse van de hak pleegde vast te plakken, zodat die iets omhoog komt en m’n pijnlijke drukplek daardoor werd ontlast.
Toen viel het kwartje! Ahááááá! Interessant idee! Nee, inderdaad, met tampons werkte dat niet! Dus ik had tóch zélf maandverband nodig! Jaááá-jaááá! Na-joooo! Maar ik had natuurlijk eigenlijk maar twee stuks nodig? Toch? Tjaááá, helaas, ze hadden alléén in grootverpakking, wees ze met een charmant verontschuldigende blik.
Ik wist het natuurlijk wel, maar had toch even die herinnering aan dat bekertje vol losse tampons - per stuk te verkrijgen -, naast de kassa in het kruidenierswinkeltje in Eminescu dateerde alweer van minstens vijftien jaar terug. Tja, vaart der volkeren-en-zo. De tijd dat je deze zaken, evenals een rol toiletpapier, desgewenst nog los kon kopen bestond ook hier in Sovata allang niet meer. Ik knikte grinnikend “eertem !” (“ik begrijp !”), betaalde voor de uierzalf en neusspray, bedankte voor een aangereikt plastic zakje, prees mevrouw voor haar vriendelijke behulpzaamheid en maakte de weg vrij voor de volgende klanten.
Op weg naar de uitgang passeerde ik een jong stelletje dat de laatste vijf minuten van het gesprek had kunnen volgen. Hun beide blikken vertelden me: niet helemaal tof, die ouwe!
En toen kon mijn dag al helemaal niet meer stuk!
Op onze jaarlijkse tour door Sovata, Sarateni en Chibed (en sinds vorig jaar ook Eremitu) komen we regelmatig keukentafels en dressoirs tegen, bezaaid met flesjes, doosjes, strips en potjes, vol met medicijnen - niet zelden in gezelschap van ‘n pakje sigaretten, overigens!
Ik verbaas me iedere keer weer over de hoeveelheid. Soms tot wel twintig verschillende, vorig jaar nog, in Sarateni!
Bekend is dat huisartsen en artsen-specialisten in klinieken en ziekenhuizen hier bepaald edelmoedig zijn in het voorschrijven van medicamenten. Kijken niet op een poeiertje meer of minder. Gróót is heilzaam en véél maakt gezond, lijkt het motto. Maar het leidt ook tot gevaarlijke uitwassen. Om er één uit te pikken: ronduit zorgelijk is de welhaast ongebreidelde verstrekking van antibiotica in Roemenië. Volgens het eigen Ministerie van Volksgezondheid is het land - met Griekenland op de eerste plaats - de tweede grootverbruiker van antibiotica binnen Europa. De consumptie van dit middel ligt 70 procent hoger dan het Europese gemiddelde! Dagelijks zijn méér dan 600.000 Roemenen, oftewel, om en nabij de 3,5 procent van de bevolking! - bezig met een antibioticakuur. Volgens de Wereld Gezondheid Organisatie (WHO) zijn 40-50 procent van alle antibiotica-voorschrijvingen óf niet strikt nodig óf helemaal onnodig! Als oorzaken worden aangewezen: gebrek aan controle op toepassing, met name in ziekenhuizen, en, in zijn algemeenheid gesproken, gebrek aan notie bij de bevolking vanwege het ontbreken van goede voorlichting.
Echte zorgen baart de bevinding van het Europees onderzoekcentrum (ECPC), dat Roemenië binnen Europa ook nog eens tot de landen behoort met de hoogste bacteriële resistentie tegen antibiotica! En dat op zo korte afstand van ons!
Voor de patiënt hoeft de vrijgevigheid van hun arts niet altijd een financieel probleem te zijn. Is hij of zij verzekerd, dan wordt een groot deel van de medicijnkosten door het ziekenfonds vergoed. Tot 50, soms tot 90 procent.
In Roemenië valt iedere geregistreerde (!) ingezetene in principe onder het nationale verzekeringsfonds, het CNAS (Casa Nationala de Asigurari de Sanatate), een - op papier “autonome”, maar in feite door de Staat aangestuurde - publiekrechtelijke instelling die de ziektekostenverzekering administreert en uitvoert.
Deze algemene zorgverzekering biedt een basispakket aan medische zorg - zoals huisarts-consult, specialistisch onderzoek, ambulancevervoer, poliklinische zorg en ziekenhuisopname. Alles kosteloos. Alleen in de kosten van medicijnen, tandheelkundige en oogheelkundige behandeling moet de verzekerde patiënt financieel bijdragen.
Om in aanmerking te komen voor staatsgezondheidszorg moet hij of zij gedurende de laatste twaalf kalendermaanden tenminste één maand premie hebben betaald.
Om in aanmerking te komen voor (gedeeltelijke) vergoeding moeten behandeling en medicijnen voorgeschreven zijn door de huisarts. Zonder doktersrecept géén vergoeding.
Maar lang niet iedereen is aangesloten bij het CNAS, zo blijkt ons iedere keer weer her en der in Sovata en, vooral ook, in negorijen als Hostad-Sarateni en de slikken en zompen rond Chibed. Gelukkig is er een soort noodfonds waarop bejaarden met een miniem pensioentje en mensen-in-de-bijstand in noodgevallen een beroep kunnen doen.
Voorbeelden te over
Weliswaar zijn dan voor hen dezelfde vergoedingspercentages van toepassing, maar blijft de resterende eigen bijdrage overeind. En dat hakt er in absolute zin bij een schamel inkomen, dat amper genoeg is om te overleven, fors in. Zeker in geval van ‘n chronisch ziekte is het gelag bijzonder hard. Voorbeelden te over.
Gelukkig zijn er toch nog huisartsen die hun af en toe iets gratis kunnen toestoppen.
Ook nog wel zónder ’n leggende kip of vette konijn als tegenprestatie.
Ook al is de staatsgezondheidszorg in principe gratis, wil dit nog niet altijd zeggen dat het gebruik ervan altijd geheel zorgeloos verloopt.
Vaak diep in de buidel tasten
Wie iets mankeert moet er rekening mee houden dat vaak diep in de buidel getast moet worden, wil je snel en adequaat geholpen worden. Of wil je überhaupt geholpen worden!
Oorzaak is het schrijnende tekort aan artsen, specialisten en verpleegkundigen, het gevolg van, deels, overstap naar beter betalende privéklinieken (voor de beter gesitueerden) en, deels, van de nog steeds gestage uitstroom naar met name West-Europa sinds Roemenië in 2007 lid van de EU werd.
Substantieel hogere salarissen, betere ontwikkelingsmogelijkheden, modernere technologie en plezieriger werkomstandigheden waren de drijfveren voor vertrek.
(Er wordt gezegd dat de meeste Roemeense artsen-specialisten voor minder dan 50 euro hun stethoscoop niet tevoorschijn halen en het komt nog steeds veel te vaak voor dat in geval van de noodzaak van ‘n operatie veelvoorkomend uitstel, c.q. lange wachttijden enkel met een enveloppe-met-inhoud bekort kunnen worden.)
Ga je dan eindelijk onder het mes, blijkt dat nóg ‘n vervelende kant te hebben.
Want opname in ’n staatsziekenhuis mag dan wel gratis zijn – specialistische onderzoeken en operaties gebeuren in Tirgu Mures, zo’n 65 km van Sovata - , voor de dagelijkse verzorging van de patiënt zul je ’n beroep moeten doen op je naasten: familie, vrienden en goede kennissen.
Die moeten zorgen voor vervoer naar het ziekenhuis, aldaar voor het dagelijkse eten en drinken, vaak zelfs voor beddengoed en verbandspullen, voor periodieke verschoning, voor paracetamol, aspirientjes, en zelfs voor de tijdige toediening van de voorgeschreven medicijnen en pijnstillers. Tenzij je de dienstdoende arts en het (weinige) verplegend personeel regelmatig iets toestopt, natuurlijk.
(Een bekende die z’n vrouw net na de bevalling van hun dochtertje in het ziekenhuis wilde opzoeken om wat eten en drinken te brengen werd door ’n bewaker de toegang tot de afdeling geweigerd – “Vrouwenafdeling is verboden voor mannen, mijnheer!” -, totdat hij de man een paar flappen in z’n jaszak stak.)
Maar als je uit het ziekenhuis wordt ontslagen en dan nog nazorg nodig hebt, wat dan?
Als mensen het ziekenhuis verlaten, worden ze door de Staat eigenlijk zo goed als helemaal aan hun lot overgelaten (net als gehandicapten en chronisch zieken, trouwens).
De overheid is zich wel bewust van het belang van en de behoefte aan “thuiszorg”, maar geeft daar domweg geen prioriteit aan. Thuiszorg moet dan ook noodgedwongen georganiseerd worden door familie en naasten en/of door veelal van sponsorgelden afhankelijke en voornamelijk op vrijwilligers leunende non-profitorganisaties als Confederatia Caritas Romania en lokale kerkgenootschappen. In het bijzonder oudjes zijn in dit veld een belangrijke groep, met name die welke geen familie meer hebben of wiens kinderen vertrokken zijn naar het buitenland en ook nog eens rond moeten komen van een klein pensioentje, waardoor ze zich geen dure medicijnen en geen betaalde zorg kunnen permitteren. We zien het nog te vaak, elk najaar: ziek zijn in armoede, kou en eenzaamheid is bepaald geen pretje hier. In Sovata en omstreken helpen Caritas en kerk metterdaad, zo goed en zo kwaad als het kan, met de beperkte middelen en tijd die ze hebben – en de Stichting draagt een paar steentjes bij middels het “bejaardenproject” -, maar de hulp is vaak niet voldoende merken we. Sommige situaties zijn dan ook tamelijk uitzichtloos. Niet verwonderlijk dat in veel gevallen ouden van dagen de hand aan zichzelf slaan om van alle ellende verlost te zijn.
Beter af zijn degenen die de luxe kennen van mantelzorg en hun gebrekkige oude dag óf bij hun kinderen of een ander familielid kunnen slijten óf hulp krijgen van de buren.
Die situaties komen we, gelukkig maar, óók tegen.
Tóch vertrouwde iemand me ooit toe dat ze, als ze het zou kunnen betalen, aan betaalde thuiszorg de voorkeur zou geven boven hulp van naaste familie. Want bij iemand die betaald zou krijgen zou ze niet zo gauw het gevoel hebben van tot last te zijn. Nu moest haar dochter toch maar dag en nacht met haar bezig zijn, terwijl ze nauwelijks tijd overhield om aandacht aan haar eigen gezinnetje – drie kleine kinderen, man twee keer vijf maanden in het buitenland – te besteden. Die afhankelijkheid van je naaste vond de oude vrouw hoe dan ook knellend! Tja, zo had ik het nog nooit bezien. Terwijl het mij toch toescheen dat haar dochter het met alle liefde en plezier deed.
Dat schijn ook wel eens blijkt te bedriegen ervoer ik toen ik afgelopen jaar In Sarateni een oud vrouwtje van 98 (!) bezocht. Leeft in een kamertje van pakweg 3 bij 3 meter - in een voor het overige nog niet eens zo heel klein huisje. Woont helemaal alleen. Geen familie in de buurt. Niet meer bij machte om over de drempel naar buiten te stappen. Niet meer in staat om zichzelf te verzorgen. Volledig afhankelijk van anderen.
Trof haar aan in gezelschap van de overbuurvrouw, die, zo vertelde me deze, haar zoveel en zo vaak mogelijk in alles hielp en verzorgde: potje koken, boterhammetje klaarmaken, wassen, strijken, schoonmaken, boodschappen doen, medicijnen halen, etc. etc.
Geheel belangeloos, zonder enige vergoeding te willen, vertelde ze trots. Dat is nog eens thuiszorg, bedacht ik. Ik liet de dame blijken dat ik daar diepe bewondering voor had. Glunderend nam ze mijn sympathiebetuigingen in ontvangst, een wegwerpgebaar makend wat zoveel wilde zeggen als: ach, daar zijn buren voor. Hierna stak ik het pad over naar het volgende adres.
Trof hier ook een oudere mevrouw aan. Zij was in de tachtig. Woonde ook alleen. Was ook slecht ter been. Leed ook aan allerlei ziekten. Had ook allerlei fysieke ongemakken. Kon niet zeggen of ze er – “istenem, istenem” (als god ’t belieft !), zoals zowat alle ouderen steeds maar herhalen – het komende jaar nog wel zou zijn. Op mijn vraag of er iemand in de buurt was op wie ook zij een beroep kon doen, vertelde ze dat in het huis naast haar haar zoon en schoondochter woonden. Dat was dus gunstig, gaf ik aan. Was ze natuurlijk heel blij mee!
Gunstig? Blij mee zijn? Ze greep mijn arm stevig vast en haar ogen begonnen vuur te spuwen. Niks gunstig! Van haar zoon hoefde ze niks te verwachten. Die had trouwens nog nooit naar z’n oude moedertje omgekeken. Was bovendien toch nooit thuis, want werkte zowat het hele jaar als bouwvakker in Duitsland. En schoondochter? De toon van haar stem werd nu écht kijverig. Die had alleen maar oog voor de overbuurvrouw. Ja, ja, die dáár, die oude mevrouw van 98, hier tegenover, ja. Oh, wat sloofde ze zich daar voor uit. Daar was ze zowat de hele dag. Zó druk mee. Was ze zó overdreven zorgzaam voor. Maar haar eigen schoonmoeder? Nog geen seconde per dag kreeg die aandacht. Die kon stikken! Mocht alles alleen opknappen, terwijl ze toch óók doodziek was en zich óók nog amper kon voortbewegen. En waarom ze wel zo aardig is voor dat oudje aan de overkant? Wilt u weten waarom? Zal ik u eens vertellen waarom? Ze keek nu eerst schichtig om zich heen, trok aan m’n arm m’n hoofd wat lager, bracht haar mond naar m’n oor en fluisterde, extra zachtjes, alsof ze bang was dat de Securitate het zou kunnen horen: “om-dat-ze-haar-huis-wil-heb-ben-als-ze-dood-is!”
Ik weet onderhand ook wel dat hier in Roemenië niet altijd alles is wat het lijkt.
Ik had dus geen enkel idee of het wel waar was wat ze vertelde. Dus houdt de situatie me nog steeds bezig. Ben benieuwd wat ik najaar 2018 ga aantreffen!
Aan wiens goede bedoelingen ik in ieder geval nooit getwijfeld heb was de zoon van omaatje uit Sovata-noord. Hij woonde samen met haar in een piepklein woon-slaap-kamer-alles-in-één-huisje met aangebouwd bijkeukentje, onder een kolossale notenboom.
Omaatje was al in de zeventig toen ik er voor de eerste keer kwam, zo’n vijftien jaar geleden.
Zoon, koster in het kerkje langs de Lunga, hield haar goed in de gaten en verleende, zogezegd, eerstelijns-thuiszorg. Arremoe troef, geen rooie cent te makken, maar er was altijd vrolijke levenslust voelbaar als ik aanlegde. (Ik had in enig jaar foto’s van omaatje gemaakt, had die laten afdrukken en het jaar daarop voor haar meegenomen. Had toen ook weer – met flits - foto’s gemaakt en haar daarna de foto’s van het afgelopen jaar overhandigd, wat haar de kreet ontlokte ”Hemeltje, hoe kan dat: nét foto’s genomen en nu al klaar?”. Haar verwarring was ook wel begrijpelijk, want ze had op dat moment exact dezelfde kleren aan en droeg exact dezelfde hoofddoek als op de foto’s van het jaar daarvoor.)
Een paar jaar geleden kwam ik er een keer binnen toen ik enkel zoon aantrof. Op mijn vraag waar omaatje was, legde hij ’n vinger vertikaal over de lippen en wees naar het bijkeukentje: of ik stil wilde zijn, want oma sliep! Omaatje was zich die middag, samen met de buurvrouw, te buiten gegaan aan zelfgemaakte likeur en aan wist-hij-wat-voor-alcoholica-nog-meer. Ach, gebeurde wel vaker. Toen hij thuiskwam waren beide theetantes danig in de olie en omaatje ook nog eens doodziek, tot kotsend toe misselijk. Hij had haar nu op het bankje in het bijkeukentje gelegd. Niet in haar eigen bedje, want ze had al een paar keer behoorlijk moeten overgegeven. Beter dáár. Dat wilde ik even zien. En inderdaad, achter het gordijntje lag omaatje op haar rug zwaar te ronken. Op haar buik was een gedeukte geëmailleerde kom geplaatst, in wankel evenwicht. Op mijn vraag waar dat goed voor was, antwoordde zoon: “Soort alarm!“ Als ze wakker zou worden en zich zou omdraaien, zou ze zo maar van het veel te smalle bedbankje kunnen donderen en haar broze heupen kunnen breken. Het gekletter van de vallende kom zou hem tijdig waarschuwen. Kon-ie tijdig ingrijpen. Slim toch?
Ik beaamde en bedacht dat ik hem de volgende keer wellicht een plezier zou kunnen doen met een babyfoon. Maar, helaas! Het jaar daarop bleek omaatje overleden.
Roemenië.
Land van gigantische tegenstellingen.
Land met gigantische problemen.
Land waar per hoofd van de bevolking de uitgaven aan gezondheidszorg bijna 60 procent lager liggen dan gemiddeld en waar de levensverwachting zo’n vijf jaar lager ligt dan gemiddeld en waar het kindersterftecijfer het hoogste is binnen de EU.
Land dat weliswaar over het snelste internet van Europa beschikt, maar waar nog 35 procent van de huizen niet op een waterleiding is aangesloten en ongeveer 50 procent niet op een rioleringssysteem.
Land met, binnen de EU, de laagste hoeveelheid huishoudelijk afval per hoofd van de bevolking, maar met over de 100.000 kinderen die door hun in het buitenland werkzame ouders achtergelaten worden bij opa, oma, oom of tante.
Maar – en met deze onvergetelijke zin eindigt een reisgidsje uit Ceaucescu’s tijd: ook al kent dit land wat tekortkomingen, ze worden allen ruimschoots goedgemaakt door de prachtige natuur...!